1 Tessalonicenzen 2:1-8
Petrus Canisius Vertaling (CANISIUS)
Broeders, zelf weet gij toch wel, dat ons optreden onder u niet zonder vrucht is geweest.
Want ofschoon we in Filippi, zoals u bekend is, veel lijden en smaad hadden verduurd, hebben we toch door onzen God de moed gehad, onder heftige tegenstand Gods Evangelie aan u te verkondigen.
Ons troostwoord had dan ook niets te doen met dwaling, onzuivere bedoeling of bedrog;
maar we verkondigen het Evangelie, zoals God ons daartoe waardig keurde, en zoals Hij het ons heeft toevertrouwd: niet om te behagen aan mensen maar aan God, die onze harten beproeft.
Nooit traden we met vleitaal op, gij weet het; noch met hebzuchtige bedoelingen, God is mijn getuige.
We zochten niet de eer van mensen, van u noch van anderen.
Als apostelen van Christus hadden we ons kunnen doen gelden, maar onder u zijn we minzaam geweest. Zoals een voedster haar kinderen koestert,
zó hebben wij naar u gesmacht, en was het ons een groot genot, u niet alleen Gods Evangelie, maar ook ons eigen leven te schenken, omdat gij ons zo dierbaar waart.